Het Laantje van Middelharnis lijkt op het eerste oog een eenvoudig klassiek Hollands landschap: een heldere dag, rijen bomen langs een pad dat het schilderij doorsnijdt, gebouwen in de verte die de lucht aan de horizon accentueren, een vlak landschap met sloten dat getuigt van zorgvuldige ontginning en intensief gebruik. Hobbema voegt de elementen in het schilderij echter dusdanig samen dat een extra dimensie ontstaat.De gehele compositie is gecentraliseerd en de aandacht wordt zowel op het midden, op de verre afstand als op de onmiddellijke voorgrond gericht. De jonge populieren die de weg omzomen zijn extreem verkort en vormen een symmetrische V-vorm, die op de grond herhaald wordt door de terugwijkende stammen langs de kant van de weg. Door lijnen te trekken langs de toppen van de bomen en de rand van de weg ontstaat een centraal verdwijnpunt dat de kijker onweerstaanbaar het schilderij in trekt. Dit effect wordt nog versterkt door de zich naar de kijker toe begevende man met zijn hond, de diepe sporen in het pad en de nauwelijks herkenbare mensen in de verte. Ook de opvallend lage horizon draagt daaraan bij, waaraan nog net enkele masten herkenbaar zijn. Het beeld van een verdwijnend pad, zoals dat ook wel voorkomt in de freudiaanse droomleer, is er een van verleiding. De laan opent zich wijd naar de kijker toe en krijgt daardoor een obsessieve, bijna hypnotische aantrekkingskracht. Het verleent het schilderij iets monumentaals dat de som van zijn delen overstijgt.